het orgel in de kapel ‘Ten Eikenen’ te Zonhoven

2003

Het orgel in de kapel van Ten Eikenen te Zonhoven.

Even buiten het centrum van Zonhoven ligt de oude gotische  Kapel van O.L.V.  Ten Eikenen. In deze gerestaureerde en beschermde éénbeukige kapel bevond zich vanouds wel een doksaal maar geen orgel. Een plaatselijk comité ijverde jarenlang voor een stijlvol nieuw instrument voor dit druk bezocht Mariaoord.
Een eerste te omslachtig  project werd afgeblazen wegens te duur daarna werd  besloten om te streven naar een orgel dat op maat gesneden was voor deze kapel en zijn gebruikers.
Een eerste ontwerp van A. Arnols ging nog uit van een viervoetshoofdwerk en een gesloten echo- onderwerk achter de gesloten beschermde balustrade. Na de openbare aanbesteding werd echter op voorstel van orgelbouwer Jos Moors het positief hoger geplaatst zodat het evenwaardig met het hoofdwerk kon uitklinken in de goed klinkende ruimte.
Het te overwinnen probleem bij het ontwerp werd daarbij hoofdzakelijk gevormd door de beperkte hoogte tussen de balustrade en doksaalvloer enerzijds, de lage plafondsteunbalk en trekstang anderzijds. Bovendien mocht de kast niet te diep worden met het oog op de ruimte voor het koor . Daarom werd de hoofdwerklade zo hoog mogelijk geplaatst onder de steunbalk. Het positief kon dan boven klavier en balustrade als borstwerk worden opgesteld. De viervoets zijtorens van het hoofdwerk werden lager geplaatst en vormen een esthetische verbinding tussen beide werken. Door de excentrische ligging van de positieflade konden de grootste pijpen van dit werk links goed bereikbaar in de voet ondersteboven worden opgesteld zonder al te lange conducten.
De massief eiken kast in klassieke stijl werd ontworpen met gebruikmaking van decoratieve elementen uit de kapel. Het blinderingswerk in de vorm van eikentakken en bladeren boven de frontpijpen werd gesneden door de gebroeders Van Bogaert uit Bornem. Drie vergulde eikels ondersteunen de torens
Tot slot werd het meubel afgewerkt met kleurbeits en boenwas.

 

Dispositie

Opstelling van de knoppen aan het klavier.

Hoofdwerk II C-f ’’’ 54 tonen     Positief I C- f ’’’ 54 tonen
Bourdon 8’     Traversfluit sup. 8
Montre sup. 8’     Holpijp 8’
Prestant 4’      Houtfluit 4’
Octaaf 2’ HW  Klavier  Nazard 2 2/3’
Mixtuur III-II Pos   Klavier Doublette 2’
Cornet III        Terts 1 3/5’
Kromhoorn bas.   Larigot 1 1/3’
Kromhoorn sup.   Tremulant

Pedaal C-f ’30 tonen  Aangehangen aan hoofdwerk (II)
Tremulant. Inliggend naar Dom Bedos.
Winddruk: 65 mm wk

 

Klaviatuur

Twee klavieren met 54 tonen( c tot f’’’) ingebouwd aan de achterzijde het hoofdwerk (II) als staartklavier, het positief (I)  met balanspunt in het midden. Raamwerk in eiken en de toetslatten in grenen, de hele tonen belegd met buxus, de halve tonen in ebben met beenstrip. Bakstukken en lijstwerk ebben met benen sierstrips. Registerknoppen in buxus met ebben centerpunt. Registeropschriften handgeschreven op perkament. Er is geen manuaalkoppeling.
Pedaal in eikenhout, aangehangen aan het hoofdwerk.

 

Mechanieken

Klaviertractuur hoofdwerk via wellenbord aan de klep achteraan de lade, diskant klavierdeling rechtstreeks naar de lade. Wellenbord voor de laagste tonen in eik met vierkante ijzeren wellen in koperen wellenhouders, assen in inox. Abstracten in eik afstelbaar d.m.v. ledermoeren. De chromatische positieflade wordt bediend via de toetsbalans over een tweede waaiervormig opgestelde balans die de kleppen bediend.
Het pedaal is aangehangen aan het hoofdwerk via een wellenbord, de mechaniek wordt omhoog geveerd door de staartbalans onder de pedaaltoets. Deze mechaniek beweegt dus niet bij het klavierspel.
Registertractuur in ijzer op eiken banken Hw met enkele wals op schuinsliggende bank. Het positief trekt via staartbalansarm naar  korte sleepwalsen.

 

Windladen

Volledig in eikenhout met gesponseld fundament, ceder cancelscheien. Per lade werden drie werkvoegen voorzien om vochtverschillen op te vangen. Afdichting onderzijde met runderperkament, afdichting gegrafiteerde slepen met vilschijven op tafel en stok.
Bij het hoofdwerk werden de laagste 16 tonen gesplitst in C en Ciskant kleppenkast achteraan. Het positief is volledig chromatisch ingedeeld met de kleppenkast onder de lade te bereiken via de kastvoet. Uitneembare kleppen in eik en lederpulpeten met wilgenhouten schalmstokjes.. Conducten in gevernist lood. Stokken vastgezet d.m.v. inox schroeven.

 

Windvoorziening

Ventilator in eiken omkasting in de traphoek van het doksaal, grenen windkanaal naar rolgordijnregelaar en eiken balg met één inslaande vouw in de kastvoet onder het klavier. Inliggende tremulant voor de kanaalsplitsing en dus functioneel op het gehele werk .

 

Pijpwerk

Metalen pijpwerk
Front 85 % tin.
Binnenwerk 95 % lood
Houten pijpwerk; grootste pijpen in ceder kleine vanaf  1’ eiken. Voorslagen in eik en vastgelijmd, stoppen en handgrepen eveneens in eik. Open houten pijpwerk met stemlapje in orgelmetaal.

 

Hoofdwerk II

  • Bourdon 8, 14 cederhout rest metaal gedekt met verschuifbare hoeden.
  • Montre 8 sup. , vanaf cis’, grootste pijpen in het front (velden midden boven) rest op lade wijde prestant.
  • Prestant 4, de grootste in het front ( zijtorens en bovenvelden).
  • Octaaf 2, volledig op lade.
  • Mixtuur, twee eerste octaven III sterk, rest II sterk zelfde mensuur als octaaf.
  • Cornet, vanaf cis’ III sterk volledig op de lade.
  • Kromhoorn 8, stevels en koppen eikenhout, messing lepel en tong, bekers in 95 % lood

 

Pijpwerk van het hoofdwerk

Positief I

    • Traversfluit 8 sup. vanaf cis’ enge open houtfluit eerste octaaf in ceder daarna eik.
    • Holpijp 8, 18 grootste in ceder zijdelings geposteerd, rest enge metalen gedekten op de lade.
    • Houtfluit 4, tot h gedekten in ceder, vanaf c’ wijde open eiken fluit.
    • Nazard 2 2/3, volledig in metaal grootste pijpen gedekt, dan open fluit.
    • Doublet 2, grootste pijpen in het front (onder midden toren en rechterveld) daarna wijde prestant op de lade.
    • Terts 1 3/5, volledig op de lade smal gelabieerde fluit.
    • Larigot 1 1/3, laagste tonen gedekt dan open wijde prestant.

    Pijpwerk van het positief

     

    Klankbeeld

    Er werd bewust gestreefd naar een klankbeeld dat historisch gezien niet of nauwelijks voorkomt in onze streken.
    In de periode tot vlak voor de Franse revolutie hadden de grote Luikse bouwers  zoals Le Picard en Robustelly nog heel veel werk en bouwden grote en middelgrote instrumenten. Deze bloei kwam met een schok tot stilstand gedurende de laatste jaren van de 18 de eeuw.
    Het zou tot de vroege Clerinx (rond 1840 ) duren vooraleer er een duidelijk herstel van de orgelbouw plaatsvond.
    In tussentijd werden  veel instrumenten verplaatst, verbouwd en onderhouden maar weinig nieuw vervaardigd. Het is juist deze overgangsperiode die zou kunnen ingevuld worden met een orgel zoals in Ten Eikenen
    Alle Luikse kenmerken zijn nog aanwezig maar toch wijzen bepaalde registers in de richting van de komende romantiek.
    Kenmerkend is hier het verminderen van de mixtuurkoren , het disponeren van diskant achtvoetsregisters die een kleurrijke solo kunnen vertolken of een aanvulling zijn van de grondtoon van het plenum.
    De bourdon van het hoofdwerk produceert een stevige warme basfond die later zo typerend is voor de romantische orgels.
    Een orgel klein in gestalte maar stevig van geluid en verscheiden in klankkleuren en mogelijkheden.