Het orgel in de kloosterkapel van de
HH. Harten – Ninove

2006

Jos Moors (Gors Opleeuw)– Helmut De Backer (Aalst)

 

Historiek

Op 1 mei 1836 wordt aan de oevers van de Dender te Ninove een nieuwe zustergemeenschap gesticht door E.H. Lodewijk Vergauwen. 
In de ruime kapel bouwde orgelmaker Anneessens op het einde van de 19° eeuw een orgel, dat tijdens de eerste wereldoorlog werd beschadigd.
Na de oorlog werd het orgel hersteld en uitgebreid, een ingreep die we niet echt geslaagd konden noemen.  Er werden veel minderwaardige materialen gebruikt zoals spaanderplaat en zink, de overbrenging toets-pijp gebeurde op pneumatische wijze. Het pijpmateriaal was op enkele uitzonderingen na niet van goede kwaliteit. In de jaren ’60 blies dit instrument zijn laatste adem uit. 


Op dat moment was de dispositie:

Hoofdwerk  Zwak Orgel   Pedaal
Bourdon 16   Orkestfluit 8   Sousbasse 16
Bourdon 8    Nachthoorn 8  
Harmonische fluit 8 Viola 8  
Salicional 8 Engelenstem 8  
Prestant 4 Fluit 4  
  Doublet 2  
  Trompet 8  

6 koppelingen, zweltrede voor Zwak Orgel, tremelo en 2 vaste combinaties.

Gedurende vele jaren deed een electronium dienst tijdens de eucharistie maar desondanks groeide langzamerhand toch de behoefte om “iets aan het oude orgel te doen”.
Daarom werden in 2003 de mogelijkheden besproken.  Omwille van de beperkte kwaliteit van het betreffende Anneessens-orgel werd besloten een nieuw instrument te bouwen, met gebruikmaking van enkele oude registers van goede kwaliteit.  Deze opdracht werd toevertrouwd aan de orgelbouwers/organisten Jos Moors Orgelbouw uit Borgloon en Helmut De Backer uit Aalst.  De inwijding door EH Luc Van Looy, bisschop van Gent, vond plaats op 1 mei 2006.

 

Het concept

De basis van ons stijlconcept sluit aan bij instrumenten uit de laat 18° en vroeg 19° eeuw in Duits-Franse grensgebieden als Elzas en Maas-Rijnland.  Hier resulteert  de combinatie van Duitse “Gravität” met Franse zwier in een kenmerkend klankbeeld.
We trachten de grote transparantie uit het verleden te koppelen aan een vroegromantisch klankidioom met nieuwe kleuren en een toenemende grondtonigheid.
De voornaamste kenmerken van onze instrumenten zijn:

  • Een uitgebalanceerde dispositie gebaseerd op een stevig fundament.
  • Een kleurrijk fluitenpalet door een gedifferentiëerde bouwwijze in materiaal en maatgeving.
  • Een grote zangerigheid, met een evenwicht tussen warme grondtonigheid en een boventoonrijke intonatie, die volledig ter plaatse wordt uitgevoerd.
  • Uitsluitend gebruik van hoogwaardige materialen.

Steeds staat de zoektocht naar uitgebreide muzikale mogelijkheden centraal, meer dan een sterk afgebakend instrument met beperkte, voornamelijk historisch-gerichte uitvoeringsmogelijkheden.  Onze instrumenten pogen een aanvulling te zijn op de bestaande historische orgels.

 

Kast en indeling

Het orgel is verdeeld over twee achter elkaar opgestelde eiken kasten, vooraan het hoofdmeubel, tegen de achtergevel de pedaalkast. 
De hoofdkast is opgebouwd uit een smalle voet, waarin frontaal de klavieren met bijhorende  mechanieken en de manuaalbalg. Op de kastvoet een bredere bovenkast, die de windladen en het pijpwerk bevat. Deze laatste bestaat uit een ronde centrale middentoren, geflankeerd door twee zijvelden.  Deze worden begrensd door bredere buitenstijlen.  De labia van de frontpijpen zijn verguld met bladgoud.
Bijzonder in de vormgeving is de sierlijke lijn tussen de centrale toren en de zijstijlen.
Het geheel is afgewerkt met lijst- en zaagwerk, waarin voor deze gebedsruimte de hartmotieven verwijzen naar de kloosterorde.
De buitenstructuur van meubel en front toont de piramidale opstelling van het binnenpijpwerk.
De ventilator bevindt zich in een dubbelwandige eiken kist naast de pedaalkast tegen de achtermuur.
De pedaalkast bevat het pedaalwellenbord, de pedaalbalg, de pedaallades en het bijhorende pedaalpijpwerk.  De twee kasten zijn verbonden met een verhoogd podium voor de doorvoer van mechanische verbindingen en het  windkanaal. Om de klankuitstraling te bevorderen werden de bovenpanelen van de pedaalkast opengewerkt dmv sierlijk zaagwerk.  Aangezien het pedaal achter een boog staat, is de pedaalkast akoestisch zeker nuttig: ze bundelt en projecteert de klank van de pedaalregisters naar voren.
Ter afwerking werden beide kasten geolied.

Overzicht opstelling

 

Klavier, dispositie en mechanieken

De twee klavieren (C-f”’’) en het pedaal (C-f’) zijn ingebouwd aan de frontzijde van het orgel.  De toetslatten van de manualen zijn vervaardigd in rechtdradig grenen, terwijl de kader en de bakstukken in eiken en de klavierpinnen in vertind messing zijn.  Omwille van het aangename vinger-toetscontact werden de toetsen belegd met buxus (palmhout) voor de ondertoetsen en ebben voor de boventoetsen.  De bakstukken zijn belegd met ebben, met een centrale buxusstrip.  De klavierstootlijsten zijn eveneens uit ebben.  De registerknoppen werden gedraaid uit taxushout en pruimenhout voor de wisselspelen.
De registeropschriften werden handgeschreven op perkament. Klavierbeleg en registerknoppen werden tweemaal geölied met lijnolie. Het pedaal is volledig in eikenhout.

Opstelling van de knoppen aan het klavier:

Montre 8                 Bourdon 8
               Traversfluit 8  Traversfluit 8
Prestant 4                   Prestant 4
               Houtfluit 4    Houtfluit  4
Oktaaf 2                Doublette 2
               Nasard 2 2/3    Nasard 2 2/3
Mixtuur III                   Cornet III
               Trompet 8 Trompet 8
Tremulant                Subbas 16
               Ped + I Ped + II
Vent                  Basfluit 8

Hoofdwerk + Positief : Schuifkoppel
Links de registers van het Hoofdwerk, rechts die van het Positief
De cursiefgedrukte registers zijn voor hoofdwerk of positief.

Het dubbelzijdig eiken wellenraam brengt de toetsbewegingen over naar de lade. De voorzijde naar de hoofdwerkkleppen, de achterzijde naar de omgekeerde positiefkleppen.
De verticale verbindingen (abstracten genaamd) zijn in eik, met aan de toetszijde een lederen lus.  De bedrading is in messing en de toetsen zijn regelbaar dmv een ledermoer.
De  wellenhouders in koper, de assen in inox, de wellen in vierkante stalen buis en de armpjes in gesmeed staal. Al het staal werd zwart gelakt met een roestwerende verf.
De klavierkoppel werd uitgevoerd als schuifkoppel en is eveneens dmv ledermoeren af te stellen.
De beide pedaalkoppels lopen via een pedaalwellenbord naar twee boveneen opgestelde balansbalken, waarbij alle overtollige beweging van mechanieken vermeden werd om storende bijgeluiden te weren. 
De overbrenging van het pedaal naar de onafhankelijke pedaalregisters  loopt onder het podium door via twee winkelbalken en liggende ceder abstracten naar het pedaalwellenbord tot aan de pedaalkleppen. 

Klavieren en registerknoppen

Vanuit de registerknoppen  wordt de beweging via massief stalen walsen overgebracht naar stalen balansarmen opgesteld tussen de twee laden Deze bedienen op hun beurt de slepen. De walsbanken en vierkante trekkers zijn in eik
De registermechaniek is complex omwille van het gebruik van wisselslepen. Bij de enkelvoudige registers is de sleepbeweging
20 mm, bij de wisselregisters is de beweging 17 mm in beide richtingen, met een neutrale stand tussenin.
De overbrenging van de drie meest vooraan op de lade gelegen registers gebeurt rondom het wellenraam langs de buitenzijde .
De gecombineerde registers hebben een dubbele mechaniek die in staat is de tegenoverliggende knop uit te schakelen.
De pedaalregisters worden bediend via 3 walsen tot aan de zijkant van de pedaallade.  De sleepbeweging bedraagt hier 30 mm.
De trekafstand voor alle registerknoppen bedraagt 10 cm.

 

Windlade

Dit orgel bevat vier windladen: twee voor het manuaal en twee voor het pedaal.  Deze windladen zijn volledig vervaardigd uit eerste keus massief eikenhout, met uitzondering van de brede cancelscheien in ceder, en de volledig ingewerkte tafel van hoogwaardig multiplex.  Alle windladen hebben werkvoegen om al te grote temperatuur- of vochtverschillen op te vangen.  De winddichtheid van de slepen wordt verzekerd door viltringen. De eiken kleppen zijn uitneembaar en dubbel beleerd.  De hoofdwerkkleppen zijn naar voren gericht, de positiefkleppen naar achteren. 
Alle schroeven, pennen, bedrading zijn in messing. De klepbeweging wordt door winddicht de ladebodem geleid met geitenleder pulpeten.
De onderzijde van het cancellenraam werd afgedicht met linnen en papier.
De slepen werden zeer glad afgewerkt en dubbel gegraffiteerd om een soepele beweging van de registerknoppen mogelijk te maken.
In de windlade wisselt een Positiefcancel telkens af met een Hoofdwerkcancel.  De boringen van de gecombineerde registers werden zo uitgevoerd dat de sleepbeweging naar links of rechts bepalend is voor de klavierkeuze.  Dit systeem vergt een uiterst precieze uitvoering van lade en registermechaniek, maar vergroot de mogelijkheden van het orgel aanzienlijk.  Omwille de beperkte breedte van de bovenkast werden de cancellen van het positief iets smaller gebouwd dan deze van het hoofdwerk.  Om de pijp toch altijd gelijk te laten klinken op het ene of het andere klavier werd daarom per boring en per pijp een verlijmde eiken windregelpen voorzien in de pijpstok.
Alle conducten zijn van orgelmetaal en werden langs binnen- en buitenzijde gevernist.  Ze werden ingelijmd met vlas en dunne lijm.
De voorslagen van de laden zijn opliggend en worden vastgehouden door ijzeren haken.
Voor het bepalen van de maten van de pedaallades werd uitgegaan van de mensuren van de basfluit 8.  De subbas 16 werd opgesteld op twee rijen, deels op de lade, deels opgebankt tegen de muur.

 

Windvoorziening

Een rustige wind verkrijgen met de huidige electro-ventilatoren is steeds een moeilijke opgave in de moderne orgelbouw. Steeds wordt van de oude orgels gezegd dat orgelwind uit manueelbediende balgen rustiger “klinkt”. We hebben trachten dit op te vangen door de twee balgen  in serie te plaatsen.
De motor staat buiten het orgel in een geluidsdempende, dubbelwandige kist. Via een eiken kanaal loopt de wind van de motor naar de eerste balg.  Naast het pedaal bedient deze balg ook de tweede balg . De manuaalbalg, die een druk van 70 mm WK geeft, wordt dus gevoed door de gestabiliseerde wind van de eerste pedaalbalg (88 mm WK ) Voor elke balg staat een onafhankelijke windregelaar. 
Beide balgen zijn inwendig bezet met geluidsdempende materialen.
Door de afstand worden alle motorstoringen (kleine windfluctuaties) weggewerkt iets wat meestal vooral bij de hogere gedekten en de mixturen te horen is.
De windkanalen en collectoren, binnenin het orgel, zijn in ceder.
Alle verbindingen werden beplakt met geschalmd leder.
De tremulant is inliggend naar Dom Bédos en werkt op beide manualen.

 

Pijpwerk

Beschrijving per register, in volgorde van lade-opstelling.

Manuaallade:  
   
Prestant 8:  5 grenenhout
  2 octaven in front, rest op lade.
   
Traversfluit 8: ceder, 25 laagste gedekt, de rest enge open
  Houtfluit met vierkante doorsnede vanaf c² in eik, 
  alle open pijpwerk met loden stemlapje.
   
Prestant 4:   11 in front nieuw , rest oud op lade
   
Bourdon 8: oud , 14 in grenen ,
  de overige metalen gedekt met verschuifbare hoed en zijbaarden,
  roergedekt vanaf c’
   
Houtfluit 4: nieuw in ceder, de baskant gedekt, de diskant open.
  wijde fluit
  Vanaf c' in eik en loden stemlapje.
   
Cornet III: nieuw vanaf cis', samengesteld register 2 2/3, 2, 1 3/5
  op de lade, openfluit mensuur
   
Nasard 2 2/3:  nieuw roergedekt met baarden in baskant
  Open van c’
   
Oktaaf 2:   prestantmensuur, nieuw
   
Doublette 2: oud, groot octaaf met baarden iets wijder dan oktaaf
   
Mixtuur III:
nieuw
   Samenstelling:
C  
c#°  c#’  c#’’
1 1/3 2 2 2/3 4
1   1 1/3 2 2 2/3
2/3 1   1 1/3 2
   
Trompet 8:  nieuw
   
Pedaallade:  
   
Basfluit 8:  oud, volledig gerestaureerd
  Grenen
   
Subbas 16: oud, volledig gerestaureerd
  Grenen

 

Toonhoogte, intonatie en klankbeeld

De Kapel van de Zusters vd HH Harten in Ninove is een hoge vrij grote ruimte, door de beperkte plaats en hoogte op het tussengelegen dubbeldoksaal werd geopteerd om het orgel op het hoogste doksaal te plaatsen. Dankzij de gunstige klankreflectie worden de eventuele nadelen van deze hoge opstelling opgeheven.
Om direct te kunnen inspelen op de akoestische omgeving werd de intonatie van dit orgel werd helemaal ter plaatse gelegd.
Basis van de klankgeving is voor de manualen een zo rustig en transparant mogelijk klankbeeld. De lage druk en de rustige wind zijn de basis, de intonatie gebeurde zonder het gebruik van kernsteken waardoor het boventoonspectrum en dus de draagkracht van elke pijp intact bleef. Om de aanspraak te bevorderen werden hoogstens enkele kernprikken aangebracht.
Vooral bij de prestanten werd erover gewaakt dat een aansluiting werd bekomen tussen acht, vier en tweevoets registers. De mixtuur met een boventoon-opvullende functie en niet een harde te scherpe kroon. De basis van een mooi polyfoon prestantgeluid wordt gelegd in de acht- en viervoets registers en niet zozeer in de hogere spelen.
Voor wat betreft de fluiten werd bij elk register een  typisch eigen klankkarakter beoogd. Een introverte donkere Bourdon, een eerder blazende en naar boven toe stevige Traversfluit en een jubelende maar toch milde viervoets Houtfluit. De Cornet is bescheiden door plaats en omvang maar zeker herkenbaar. De trompet als bekroning van de dispositie met brede tongen maar eerder smalle bekers en ondanks de lage windruk zeker geen flauw of traag broertje.
De pedaaltregisters werden volledig opnieuw geïntoneerd en vooral bij de Subbas was een opsnedeverlaging nodig. De Subbas 16 moet ons inziens solo kunnen worden gebruikt in de zachtere muziek en mag daarbij geenszins loom of traag overkomen. Om de fond van het pedaal helemaal compleet te maken is er de Basfluit .

Teksten : Helmut De Backer , Jos Moors