Orgel Leut Pereboom en Leijser 1879

Restauratie 2007

Historiek

Zonder twijfel is Leut één van de mooiste en landelijkste deelgemeenten van de voormalige mijngemeente Maasmechelen. De recent gerestaureerde Sint Pieterskerk dateert uit de tweede helft van de negentiende eeuw, 1876 om precies te zijn.  Het kerkgebouw vertoont Grieks- Byzantijnse en neo-romaanse invloeden, uitwendig lijkt het gewoon een kerkschip met toren, het interieur is wel enigszins anders, een hoge centraalbouw met koepel omgeven door lagere traveeën met veel lichtinval door de grote rosassen en talrijke kleinere vensters.
Achteraan op een vrij hoog doksaal geplaatst  in een nis tussen torenruimte en kerk staat het Pereboom en Leijser orgel uit 1879.
De orgelkast is grotendeels uitgevoerd in een dezelfde stijl als de kerk, de hoofdvorm neoromaans (rondbogen ) met byzantijnse en zelfs gotische elementen (pinakels).
Drie vlakke pijpvelden van ongeveer gelijke hoogte met in totaal twintig sprekende frontpijpen, het grootste pijpwerk staat in de middenboog. Constructief gezien  bestaat de kast eigenlijk uit een eiken voorfront met inwendig drie grenen steunkaders, de bovenkast had aanvankelijk geen zijwanden. De smalle kastvoet ondersteund enkel de middenboog de klaviatuur werd ingebouwd aan de rechterzijde van voren gezien dus de organist zit onder het orgel. De buitenzijden van de bovenkast worden gedragen door eiken steunen.
Het voorfront en de smallere  kastvoet is eveneens in donkergebeitst eikenhout, de achterwand en de dakbeplanking is in grenenhout.
.
Pittig detail; de opbouw van het orgel bedroeg destijds welgeteld drie weken zoals blijkt uit onderhavig archiefstuk.( 1)

Mijnheer Pastoor
Met dezen mach ik Uw berigten dat het orgel Maandag geheel ingepakt en gereed zal zijn. Zoo dat uw het Dinsdag 20 mei kunt laten afhalen. Voor dit orgel zoude men twee groote ladder karren noodig hebben, zoo die bij u niet te krijgen zijn; dan een wagen met ladders, en eene kleine kar ook met ladders; In elk geval moeten minstens 10 bossen stroo mede komen, en bij iedere kar eenige koorden. Het is niet buitegewoon zwaar, maar het is veel in omvang.
Zoo doende zal de orgelkast wel voor donderdag opgesteld zijn, en het meeren deel der groote stukken uit de voeten, dit zal maken dat wij het werk geplaatst zullen hebben voor Pinksteren, en welligt heel afgestemd met H. Drievuldigheid 8 junij.
Ontvangt Mijnheer mijn achting
Uw onderdanige dienaar TH. Pereboom

Een uitgebreide info over deze orgelbouwers kan men vinden in Orgelkunst en eveneens in het goed gedocumenteerde boek van F. Jespers, H. Van Loo en T. Reijnaerdts

In het kort kan gezegd worden dat de instrumenten van P&L wel modern en inventief waren voor hun tijd. Men bedacht steeds creatieve oplossingen voor bepaalde problemen. Vaak werden deze vondsten slechts één enkele keer ten uitvoer gebracht.
Enkele voorbeelden ter verduidelijking: In Gors Opleeuw  (1860)) werd een ladesysteem met dubbele slepen gebruikt dat een tweeklaviersorgel suggereert met gebruikmaking van één klavier. In Grote Spouwen (1875)wordt een heel wellenbord verschoven om de pedaalbourdon in of uit te schakelen, deze 16’ wordt in de laagte mechanisch een octaaf hoger gekoppeld om een duidelijkere en stevigere bas te bekomen.(klanktechnisch zeer effectief trouwens);
Ook in Leut was er een bouwprobleem, nl. de nis waar het orgel moest in passen was diep genoeg maar helaas niet erg breed. De onvermijdelijke grote ladediepte die zo ontstond veroorzaakte een moeilijke bereikbaarheid van het pijpwerk voor het stemwerk, de armen van een orgelstemmer zijn altijd te kort!
Daarom werd de cornetbank op éénderde van de achterzijde geplaatst met de mogelijkheid om hem tijdens het stemmen uit te nemen ( zie foto binnenwerk). Bewijs dat het zo bedoeld is, zijn twee tegen de zijmuren opgestelde bankjes juist gepast om de cornet op te plaatsen gedurende het onderhoud.
De stevige ondersteun van de cornet op zo’n 70 cm boven de lade  kan men gebruiken als opstapje voor het verder en meer naar voren gelegen pijpwerk. Als hij bovendien op dit bankje staat kan de orgelstemmer perfect aan de grootste strijkers en frontpijpen iets wat meestal onmogelijk is.

 

Dispositie

Knoppen boven het klavier van links naar rechts

Positif (I)

  • Bourdon 8
  • Salicional 8
  • Mélophone 8
  • Flûte 4

Grand Orgue (II)

  • Montre 8
  • Bourdon 16 haut
  • Bourdon 8
  • Prestant 4
  • Viola da gamba 8
  • Cornet
  • Doublette 2
  • Trompette 8
  • Bourdon 16 bas

Twee klavieren en aangehangen pedaal
Positif (I) en Grand Orgue (II)
          ° Manuaal C-g³, 56 tonen
          ° Pedaal C – d’, aangehangen aan  GO
          ° Een mechanische suboctaafkoppel Grand Orgue – Positif

 

Kenmerken van het instrument

Twee klavieren en aangehangen pedaal gebouwd in de versmalde onderkast langs de rechterzijde, onder de C- windlade.
Alhoewel de zijbespeling visuele voordelen biedt voor de organist, zijn de nadelen voor de inrichting van de speelmechanieken groot.
Sommige kleppen bevinden zich op een kleine 2 m van de toets, terwijl andere er vlak bij staan. Deze bouwers lossen dit probleem op door het gebruik van de versmalde onderkast. Hierdoor blijven de mechanieken toch min of meer symmetrisch , en  blijft het toucher-verschil tussen C en Cis lade beperkt.
Een ander nadeel wordt pas met de jaren duidelijk namelijk door de puntbelasting in het midden van de doksaalvloer hebben deze orgels meer te lijden van plaatselijke verzakkingen.
In Leut was mede door een zwakke roostering in de buurt van het klokkenluik vooral de achterzijde in het midden verzakt.
De toestand voor de restauratie leek voor de rest in eerste instantie echt wel mee te vallen. Het houtwerk verkeerde in betrekkelijk goede staat en er was op het eerste zicht nauwelijks beschadigd metalen pijpwerk te bespeuren..Voor een Pereboom en Leijser orgel was vooral dat laatste eigenlijk wel uitzonderlijk te noemen (zie orgelkunst) . Het orgel speelde nog, zij het  vermoeid, zwak en windziek
Het instrument werd volledig ontmanteld, de kast en het grotere pijpwerk bleven ter plaatse.
De windlade en de windvoorziening werden stevig onder handen genomen, eigenlijk bijna een standaard procedure.
De kast werd inwendig voorzien van grenen beplanking tegen de onbedekte zijmuren, bepaalde kastdelen werden nieuw vervaardigd en of terug samengesteld uit verzaagde stukken. De kast werd gereinigd en ontdaan van een niet-originele protserige glanzende vernislaag.
De ruime dubbele magazijnbalg werd na restauratie een halve slag gedraaid achter het orgel zodat onderhoud van de mechanieken veel eenvoudiger werd.
De originele windaanleg was een eerste teer punt waarschijnlijk te wijten aan bovenvermelde gebruikelijke recordmontagetijd.
Klaarblijkelijk werden destijds alle onderdelen mooi klaargemaakt in het atelier met uitzondering van de windaanleg. Door een ter plaatse geïmproviseerde  aanpak kreeg de C-lade te weinig wind. In oorsprong was de balg verbonden met een smalle collector die tussen de laden en rond de kantelarmen van de registertractuur was gebouwd.
Deze collector bezat vooral aan de C-kant een geweldige vernauwing met dubbele haakse bocht. In de nieuwe toestand werd de aanleg van Grote Spouwen als voorbeeld genomen zo krijgen beide ladehelften eenzelfde ruime windtoevoer via de buitenzijden van de hoofdwerkkleppenkasten.
Toen de originele balggewichten terug hun plaats kregen op het balgblad resulteerde dit in een winddruk van exact 85 mm WK.  

 

Pijpwerk

Alhoewel het pijpwerk op het eerste zicht nog in goede staat leek, was het toch qua klankkarakter en volume ver afgedreven van het originele. Door later uitgevoerde drastische intonatie-ingrepen
was de klank aanzienlijk aangetast en het  windverbruik sterk toegenomen.  
Voor de restauratie was de klank dan ook flauw en karakterloos, en was het gehele orgel windziek.

Bij haast alle gedekten werden opsneden rond (hoger) uitgesneden en aldus sterk verzwakt. Deze werden waar nodig terug verlaagd op tot het oorspronkelijke niveau. Bij een grondig onderzoek van de kernen zagen we later toegevoegde grovere kernsteken die de klank mat en flauw maakten. 
Bij de houten pijpen werden de voeten bijkomend gestopt met  duidelijk herkenbaar houten pennen.  Ook bij dit pijpwerk werden soms grove ( ingezaagde)  kernsteken toegepast.
Eigenaardig genoeg bleken de strijkers het best bewaard, samen met de Doublette 2 en in mindere mate de Fluit 4. Misschien door toeval of wie weet de moeilijkere bereikbaarheid ( het geheim van de cornetbankjes.)  Hoedanook konden deze registers een indicatie geven van de vorm en het aantal van de originele fijne kernprikken en de opsnedehoogte bij de rest van het pijpwerk.
Al het open pijpwerk wordt tot ongeveer ½-voetslengte met expressions gestemd, daarboven met de stemhoorn.
De metalen gedekten hebben verschuifbare hoeden met papiervoering. De roergedekte fluit 4 heeft in de baskant een inwendig roer.
Het front is vervaardigd in zogenaamd Engels tin (+95% tin).  Na het verwijderen van twee verflagen werd het gereinigd en gepolijst als weleer.
Het binnenpijpwerk heeft een hoger loodgehalte.
Het houten pijpwerk is vervaardigd uit grenenhout van goede kwaliteit, de buitenkant geverfd met blauwe bolus en binnenkant met krijtverf uitgegoten”.  Handgrepen, kernranden, voorslagen en voeten zijn in eik.

Enkele (uitwendige) mensuren van het Grand Orgue:

mm

C

c’

c’’

c’’’

Montre 8

hout

86

52

31

21

Bourdon 16

hout

hout

hout

48

33

Bourdon 8

hout

hout

47

33

21

Prestant 4

79

44

28

18

11

Gamba 8

86

54

31

19

12

Doublette 2

48

30

20

13

9

 

 

Enkele (uitwendige) mensuren van het Positif:

Mm

C

c’

c’’

c’’’

Bourdon 8

/

/

48

33

21

Salicional 8

95

59

33

20

13

Mélophone 8

/

42

26

16

11

Flûte 4

68

44

30

27

17

 

Enkele (inwendige) mensuren van het houten pijpwerk:

Mm

C

c’

Montre 8

128x110

/

/

Bourdon 16

174x198

95x112

58x68

Bourdon 8 GO

115x99

70x58

/

Bourdon 8 Pos

116x100

70x59

/

 

Toonhoogte, intonatie en klankbeeld

De huidige toonhoogte is exact gelijk aan de originele en bedraagt
437 Hz voor a’ bij 16° C.  De stemming is gelijkzwevend.
Algemeen wordt in orgelmiddens aangenomen dat de orgelklank in de tweede helft van de 19 de eeuw steeds zachter en grondtoniger wordt , eigenaardig is dan wel dat de bekende 19 de e organoloog Gregoire de orgels van P&L roemt om hun krachtige ronde klank en hun kleurrijke registers.
Op het vlak van registersamenstelling zien we wel een evolutie naar meer grondtonigheid, met meer acht- en zestienvoetsregisters en minder mixturen. Wat we wel  leerden  uit deze restauratie is dat bij Pereboom &Leijser de intonatiemethode klassiek ambachtelijk blijft doorgaan.
Dit Pereboom-Leijser-orgel uit 1879 klinkt inderdaad romantisch, maar zeker niet flauw of stroperig.  Er zijn grote frontpijpen waar geen enkele kernprik in terug te vinden is. Ook bij de gaaf bewaarde grotere strijkers kunnen we zien dat men zeer spaarzaam omsprong met kernsteken.  Uit ervaring wist men maar al te goed dat deze ingrepen heel veel kostbare wind verbruiken. Pas later, aan het begin van de 20ste eeuw, wanneer groot windverbruik geen probleem meer is, zal men (standaard bij de fabrieksproductie) onbeperkt kernsteken, en zogenaamde zaagranden toepassen in de kernrand.  Vooral bij romantische orgels worden deze later toegevoegde ingrepen ten onrechte aan de oorspronkelijke bouwers toegeschreven.
In dit orgel konden de latere intonatie-wijzigingen na grondig onderzoek duidelijk worden onderscheiden van het originele werk.
Door het goed bewaard blijven van de originele pijplengten en de originele intonatie van enkele registers werd zorgvuldig dit oude klankbeeld terug opgezocht.  Dit laat zich omschrijven als karaktervol en present in de ruimte, zonder gespannen te klinken, zeer grondtonig in de dispositie, maar zeker met voldoende boventonen in de klank.
De diversiteit in de strijkers is echt wel uitzonderlijk te noemen voor een instrument van deze beperkte grootte. De Gamba is de krachtige snedige strijker met fond, de Salicional zijn zachtere en rondere vrouwelijke tegenhanger. De melophone is heel karakteristiek en klinkt door de sterke octaaf boventonen haast als een regaalachtig soloregister van het positief.
De beide bourdons zijn qua bouw identiek maar door hun opstelling klinken ze totaal anders.
De romantische trompet is rond en krachtig en nooit schraal of scherp. De verschillende plena en vooral het bijzonder grondtonige klanktapijt bij gebruik van de suboctaafkoppel is voor die tijd echt wel vooruitstrevend te noemen..
Hopelijk blijft dit orgel  nog lang de romantische schoonheid doorgeven die wij erin konden ontdekken.


Windlade


Alhoewel de zijbespeling visuele voordelen biedt voor de organist, zijn de nadelen voor de inrichting van de speelmechanieken groot.
Sommige kleppen bevinden zich op een kleine 2 m van de toets, terwijl andere er vlak bij staan. Deze bouwers lossen dit probleem op door het gebruik van de versmalde onderkast. Hierdoor blijven de mechanieken toch min of meer symmetrisch , en  blijft het toucher-verschil tussen C en Cis lade beperkt.
Een ander nadeel wordt pas met de jaren duidelijk namelijk door de puntbelasting in het midden van de doksaalvloer hebben deze orgels meer te lijden van plaatselijke verzakkingen.
In Leut was mede door een zwakke roostering in de buurt van het klokkenluik vooral de achterzijde in het midden verzakt.
De toestand voor de restauratie leek voor de rest in eerste instantie echt wel mee te vallen. Het houtwerk verkeerde in betrekkelijk goede staat en er was op het eerste zicht nauwelijks beschadigd metalen pijpwerk te bespeuren..Voor een Pereboom en Leijser orgel was vooral dat laatste eigenlijk wel uitzonderlijk te noemen (zie orgelkunst) . Het orgel speelde nog, zij het  vermoeid, zwak en windziek
Het instrument werd volledig ontmanteld, de kast en het grotere pijpwerk bleven ter plaatse.
De windlade en de windvoorziening werden stevig onder handen genomen, eigenlijk bijna een standaard procedure.
De kast werd inwendig voorzien van grenen beplanking tegen de onbedekte zijmuren, bepaalde kastdelen werden nieuw vervaardigd en of terug samengesteld uit verzaagde stukken. De kast werd gereinigd en ontdaan van een niet-originele protserige glanzende vernislaag.
De ruime dubbele magazijnbalg werd na restauratie een halve slag gedraaid achter het orgel zodat onderhoud van de mechanieken veel eenvoudiger werd.
De originele windaanleg was een eerste teer punt waarschijnlijk te wijten aan bovenvermelde gebruikelijke recordmontagetijd.
Klaarblijkelijk werden destijds alle onderdelen mooi klaargemaakt in het atelier met uitzondering van de windaanleg. Door een ter plaatse geïmproviseerde  aanpak kreeg de C-lade te weinig wind. In oorsprong was de balg verbonden met een smalle collector die tussen de laden en rond de kantelarmen van de registertractuur was gebouwd.
Deze collector bezat vooral aan de C-kant een geweldige vernauwing met dubbele haakse bocht. In de nieuwe toestand werd de aanleg van Grote Spouwen als voorbeeld genomen zo krijgen beide ladehelften eenzelfde ruime windtoevoer via de buitenzijden van de hoofdwerkkleppenkasten.
Toen de originele balggewichten terug hun plaats kregen op het balgblad resulteerde dit in een winddruk van exact 85 mm WK.