Het koororgel in de begijnhofkerk van Herentals

2013

Historiek van de voormalige orgels

Het eerste orgel in de begijnhofkerk te Herentals werd gebouwd door Jan Bremser in 1656 en werd op het toen pas gebouwde scholierenkoor geplaatst (waar de huidige sacristie zich bevindt). In 1780 verhuisde dit instrument naar het nieuwe classicistische doksaal. Tijdens het bezoek van de Franse regeringscommissaris in 1797 werd het orgel gedemonteerd en verwijderd. Tot op heden ontbreekt elk spoor van dit Bremser-orgel.

In 1834 vervaardigde Th. Smet een nieuw instrument voor de begijnhofkerk. Vervolgens voerde J.C.Ch. Delehaye in 1858 een kleine transformatie uit. In 1891 werd een grote en drastische ombouw gerealiseerd door P. Stevens-Vermeersch. De orgelkast werd in twee delen gezaagd en opgedeeld verplaatst naar de linker- en rechterkant van het hoogzaal. Het orgel werd bewaard in deze toestand en is sinds vele jaren in verval.

Een binnen relatief korte termijn gerealiseerd alternatief voor een onbruikbaar historisch orgel drong zich op en in 2010 werd beslist om op zoek te gaan naar een waardig koororgel.  

Een eerste plan om over te gaan tot de aankoop van een tweedehands instrument maakte al snel plaats voor een aanvankelijk bescheiden nieuwbouwproject. Orgelbouwer Jos Moors zou een 4-voets instrument met vijf registers en aangehangen pedaal bouwen. In de loop van 2011 werd echter extra budget gevonden om het instrument uit te bereiden. Bij de feestelijke inspeling telt het instrument uiteindelijk 11 registers. Het orgel is uitgegroeid tot een volwaardig 8-voets instrument met zelfstandig pedaal. Het is een instrument geworden dat breed inzetbaar is binnen de liturgie, voor concerten en voor de orgellessen van de muziekacademie.
(tekst Bart Wuilmus )

 

Orgelkast en indeling

Het meubel werd vervaardigd in massief eikenhout dat ter afwerking tweemaal met olie werd ingesmeerd.
De vormgeving van het Herentalse instrument werd bewust sober gehouden. De stijl is klassiek met twee hoekvormige zesvoets zijtorens daartussen twee aflopende vlakke tussenvelden en in het midden een iets hoger opgestelde halfronde tweevoets toren.
De kast meet 3.70 m. hoog en 2 m. breed, het meubel werd verfraaid met lijst en zaagwerk.
Deze kast omvat al het pijpwerk van het klavier en alle mechanieken en windvoorziening van het klavierwerk.  Enkel het pedaalpijpwerk staat achter het orgel beganegronds opgesteld. Over dit pijpwerk werd een stembrug voor onderhoud aangebracht.
Het volledige instrument is zijdelings verrolbaar over de houten vlonder. Dit maakt een centralere opstelling mogelijk bij een concert.
De klavierwindlade ligt ter hoogte van de onderste dubbele frontlijst  en is vooraan bereikbaar voor onderhoud. Onder de windlade hangt aan de voorzijde een wellenraam geflankeerd door de registerwalsbanken.
Daartussen het klavier met rechts de tremulant.
Onder het  klavier bevindt zich de volledige windvoorziening: links de ventilator, dan de balg voor het pedaal en van daaruit in serie dus rechts de klavierbalg.
De pedaaltractuur loopt onder de balgen door naar achter tot onder de pedaallade.

 

Klaviatuur en dispositie

Het  klavier met 54 tonen en het 30-tonig pedaal werd ingebouwd aan de frontzijde van het orgel. De toetslatten  vervaardigd in rechtdradig eiken, kader en bakstukken eveneens in eik, klavierpennen in messing. De toetsen belegd met geel buxushout voor de hele tonen en zwart ebbenhout met buxusstrip voor de halve tonen, de bakstukken belegd met ebben met dubbele buxusstrip, frontklavierlijst eveneens uit ebben. De registerknoppen werden gedraaid in ebbenhout  met centerpunt in buxus.
De gedeelde registers werden zo opgesteld dat men met een handgreep het volledige register kan trekken, het prestantenkoor links de fluiten rechts.

                                                                      Opstelling registerknoppen

Prestant 8’ bas                        Bourdon 8’ bas
                    Prestant 8’ sup    Bourdon 8’ sup
Octaaf 4’ bas                        Travers 8’ sup               
                    Octaaf4’ sup Fluit 4’
Octaaf 2’                      Nasard 2 2/3’bas
                    Mixtuur III   Nasard 2 2/3’sup
Trompet 8’ bas                         Terts 1 3/5’bas
                    Trompet 8’sup       Terts  1 3/5’ sup
Subbas 16’-8’                     Ped+Hw
                    Wind    Tremulant

 

KLAVIER


Zicht op het klavier

 

Mechanieken

De toetsen met aspunt achteraan hangen via een wellenraam rechtstreeks aan de kleppen.
Abstrakten in eik met aan de toetszijde een hardlederen lus, bedrading in messing, de toetsen regelbaar met behulp van ledermoeren.
Wellenraam in eik, wellenhouders in rood koper, assen in rvs-staal, wellen in vierkante stalen buis, armpjes in gesmeed staal. Al het staal werd zwart gelakt tegen corrosie.
Pedaalkoppel naar klavier onder het klavier met bewegende balansarm in eik. Wellenbord pedaalkoppel: constructie als boven, volledig afstelbaar. De pedaalbeweging loopt via de eiken balans naar boven (koppel) en naar het achteraan liggend wellenbord. Dit wellenbord bedient de  twee kleppen via een winkelbalk. Bij elke pedaalgrondtoon wordt de klep een octaaf hoger eveneens getrokken.  Alle uiteinden van de pedaalabstracten werden met linnen verstevigd.
Registermechanieken vanuit knop naar stalen walsen op eiken bank, deze verticale walsen bedienen de balansarmen opgesteld aan weerskanten van de lade.

Register- en toetsmechaniek in de onderkast

Sleepbediening


Windvoorziening

De orgelwindventilator staat in de onderkast links van het klavier opgesteld in een geluiddempende kist. Van daaruit vertrekt een kanaal via een eerste windregelaar naar de centraal opgestelde pedaalbalg, deze balg voedt achteraan de pedaallade en ook via een tweede regelaar de rechts opgestelde klavierbalg.
Dit principe waarbij de klavierbalg niet wordt gevoed door de ventilator maar door de pedaalbalg geeft een heel rustige orgelwind. De hevige kleine turbulenties veroorzaakt door de ventilator kunnen immers de klank van het kleinere pijpwerk negatief beïnvloeden.
Alle windkanalen zijn gemaakt in ceder. De balgkisten en kaders in eik maar de spanen in grenen. De pedaalbalg heeft een druk van 82 mm waterkolom en de klavierbalg produceert een winddruk van 65 mm wk..
Beide balgen werden inwendig bezet met geluiddempend materiaal. De tremulant werd gebouwd naar historisch voorbeeld beschreven bij Dom Bedos. Praktisch is het een schuin liggende klep in het windkanaal vlak voor de collectorsplitsing, op deze klep hangt een verend gewicht. De klep is in eik, de bedieningsbeugel in ijzer. De trekbeweging wordt in een stalen mechaniek gereduceerd van 10 naar 4 cm.

 

Windladen

Het orgel bevat twee windladen: een grote windlade voor het klavier en een kleinere voor het pedaal. De manuaallade is volledig vervaardigd uit massief eikenhout met uitzondering van de brede cancelscheien die van ceder zijn en de ingewerkte tafel van hoogwaardig multiplex.
De toets-beweging loopt via de schalmdraden door lederpulpeten.
De winddichtheid van de boringen wordt verzekerd door viltringen onder en boven de sleep. De slepen werden zeer glad afgewerkt en dubbel gegrafiteerd. Verder werden enkel messingschroeven gebruikt en werden de uitneembare kleppen dubbel beleerd. Alle pennen, de bedrading in messing de ventielveren in inox. De onderzijde van het cancellenraam is aan de klepzijde gedicht met runderperkament en daarbuiten met linnen. De windlade heeft werkvoegen om vochtschommelingen te kunnen opvangen.
De pedaallade is een uit een stuk uitgekapte cederbalk die op deze wijze eveneens een steunfunctie heeft voor het zwaardere pedaalpijpwerk. Kleppenkast en omkleding in eik zoals de klavierlade.
De pedaallade wordt ingeschakeld door een windklep tussen balg en lade, er is dus geen sleep.
De conducten zijn van orgelmetaal, binnen-en buitenzijde gevernist. Ze werden ingelijmd met vlas en dunne lijm.

Zicht op de conducten in opbouw

 

Het pijpwerk

De 36 frontpijpen werden vervaardigd in een legering van 85 % tin en 15% lood en werden gepolijst. Alle frontpijpen spreken. De metaalplaten van elk corpus werden naar boven toe dunner uitgeschaafd. Alle frontpijpwerk zonder zijbaarden en met een aangedrukt spitslabium, enkel de centrale pijp van elke toren heeft een opgesoldeerd halfrond labium. Het metalen binnenpijpwerk in een legering met 95% lood. Het houten pijpwerk werd vervaardigd uit ceder, grenen of eik. Voorslagen, voeten, kernen, handgrepen in eik. De voorslagen van alle nieuwe houten pijpen werden opgelijmd met papieren onderleg. De voorslagen van de oude houten pijpen werden geschroefd, alle schroeven werden vernieuwd.

Gedetailleerde beschrijving pijpwerk volgens de ladevolgorde vanaf het front

  • Prestant 8: C tem A in grenenhout aan weerskanten opgesteld, Bes tot e1 in het front, de rest op de lade.
  • Octaaf 4: C tot A in front, rest op de lade.
  • Bourdon 8: C tot c# enge houten gedekten aan weerskanten opgebankt. Rest metalen gedekten op de lade.
  • Travers 8 sup: Enge cederhouten open fluit met vierkante doorsnede, de 9 kleinste zijn in eiken. Volledig op de lade.
  • Fluit 4: Baskant enge metalen gedekten, diskant wijde open eiken houtfluit met vierkante doorsnede.
  • Nasard: Baskant enge metalen gedekten, diskant metalen open fluit.
  • Octaaf 2: Volledig op de lade.  
  • Terts: Laagste octaaf gedekt, rest open fluit, zelfde mensuur als nasard.
  • Mixtuur III:

Samenstelling:

C c#   c#1 c#2 c#3
1 1/3  2 2/3 4    4
1   11/3    2   2 2/3 2 2/3
2/3  1 1 1/3   2  2


  • Trompet 8:

Enge trompet naar Vlaams voorbeeld , bekers met blikken onderstukken. Niet verende ijzeren stemkrukken.

  • Subbas 16-8: Houten gedekten. Grenen met eiken voorslag en handgreep.

Overzicht van de opstelling voor de plaatsing van mixtuur en trompet

                                   

 Klankbeeld

De klankestethiek is gebaseerd op de laatbarok in het Frans Duitse  grensgebied, als het ware een vrije interpretatie van de orgelklank in de Maas-Rijnstreek (waartoe ook Belgisch en Nederlands Limburg behoren).  Eerder enge maatvoering van de pijpmensuren ( Franse invloed) Een verfijnde boventoonrijke en zingende toonvorming gecombineerd met een stoere Duitse bas. Ook en niet in het minst werd deze klankvoorstelling doorgetrokken in de intonatie van al het pijpwerk. Het zoeken naar de balans tussen  helderheid zonder scherpte enerzijds met toch voldoende fond zonder  grofheid anderzijds.
De Fluit 4 en de Travers 8 sup werden volledig in ceder en eikenhout vervaardigd, dit uiteraard om de specifieke milde klankkleur een Duitse stijltoets. Een echte Vlaamse trompet als kers op de taart.
Het orgel werd gestemd in een milde Valotti stemming die goed aansluit bij de esthethiek van de intonatie, en die een toch groot deel van de orgelliteratuur toelaat.