Koororgel in de Sint Odulphuskerk te Borgloon

1997

 

Historiek

Onder impuls van Wilfried Grommen en naar aanleiding van het jubileum van toenmalig Deken Verjans werd besloten om een koororgel te laten bouwen voor de begeleiding van de diensten en als concertinstrument.
Het werd onze eerste zelfstandige nieuwbouwopdracht, wel na de eerste reeks restauraties Kerniel en Gors Opleeuw en enkele samenwerkingen met H. Wouters (om. Wimmertingen, Kortenbos en Schepdaal).
De kast werd nog gebouwd door Jaak Vanheusden de schrijnwerker bij wie ik het vak leerde.
Het metalen pijpwerk werd nog vervaardigd door de onlangs overleden Anton Steffani.
Tijdens de bouw maakten we een reis naar alle bekende Silbermann orgels in het net ontsloten Noordoost Duitsland, deze stoere klankindrukken hebben zeker de intonatie van dit instrument beïnvloed. Later werd de ruigste kant van deze intonatie wel wat bijgewerkt.
Dit orgel heeft ondertussen een aangehangen pedaal en werd vorig jaar geplaatst op een verplaatsbaar podium.
Het werd gestemd in een eigen variante van de Rameau-stemming met drie reine tertsen. (dezelfde stemming die later in Alden Biesen zal worden gebruikt).

 

Dispositie en techniek

Bourdon 8’ (C tot H cederhout rest metaal gedekt)
Prestant 4’    (laagste tonen in front rest op lade)
Fluit 4’ (metaal, groot octaaf gedekt rest roergedekt)
Nasard 2 2/3’sup. (wijde open fluit)
Doublette 2’   (4 laagste tonen in front)
Fluit 2’ sup. (wijde open fluit)
Terts 1 3/5’ sup (wijde open fluit)
Larigot 1 1/3’ (prestantmensuur)

Manuaal 54 tonen
Pedaal  27 tonen aangehangen
Stemming Moors.
Winddruk: 78 mm WK

 

Kast


Kast in geboend blank eikenhout. De smallere onderkast omvat de windvoorziening, klavier en de mechanieken, de ruime bredere bovenkast omkast het pijpwerk. Het front is vlak met twee viervoets torens waartussen twee velden de grootste pijpen opgesteld aan de buitenzijde. Boven- en onderkast zijn voorzien van telkens twee deuren aan de achterzijde voor onderhoud. Het volledig instrument staat op een verrolbaar podium tegen de zuidmuur van de voorste dwarsbeuk.


Klavier

Een grenenhouten  klavier met 54 tonen, aspunt achteraan en belegd met buxus voor de hele en ebben voor de halve tonen. Bakstukken en klavierlijsten in pruimenhout. Frontons in geprofileerde buxus. Pedaal van C tot d1 in massief eiken aangehangen aan hoofdwerk.
Toetsen hangen rechtstreeks aan de kleppen, de laagste 24 tonen via een wellenbord met ijzeren wellen. Klavier afstelbaar dmv. ledermoer.

 

Windlade


Een windlade voor het gehele werk, laagste 17 tonen gedeeld in C en Ciskant , vanaf
c 25 klavierdeling. De eiken windlade is maar zo breed als de onderkast. De stokken geschroefd, afsluiting slepen met viltringen. De kleppen werden ingelijmd. Grootste bourdon- pijpen opgebankt aan weerskanten in de torens. Kleppenkast aan de voorzijde boven het klavier, bereikbaar na afname pupiterbak.

 

Pijpwerk


Metalen pijpwerk door A. Steffani, binnenpijpwerk in 95 % lood, front eveneens lood maar machinaal met een dunne laag puur tin belegd, spitslabia verguld met bladgoud. Houten pijpwerk ceder met eiken voorslag, handgreep en kern.

 

Klankbeeld


Een klein orgel in een grote ruimte, dus een vrij fors prestantenplenum. De bourdon en fluiten werden toch rond genoeg gemaakt als contrast met de stevige prestanten . De intonatie met bijhorende stemming maakt het mogelijk om op een verantwoorde manier Sweelinck en tijdgenoten te vertolken. Ook onze Vlaamse Pieter Cornet klinkt er voortreffelijk op.