ORGEL SIMPELVELD (NL)

2010

Historiek

Een groot studie-orgel in de Luikse barokstijl was de uitdrukkelijke wens van de opdrachtgever. De uitdaging was om in de redelijk kleine ruimte zowel klankmatig als technisch een heel uitgebreid maar toch kompakt instrument te bouwen.
Twee klavieren en zelfstandig pedaal met maar liefst 15 registers.

 

Kast en indeling

De kast in massief eikenhout werd lichtjes gekleurd en in de olie gezet.
Twee halfronde viervoets zijtorens, middenconsole minder diep met bovenaan twee vlakke pijpvelden gescheiden door een middentoren.
Het volledige instrument is van de muur verrolbaar voor het onderhoud achteraan.
Het Grand Orgue ( Klav II) boven achter de pijpvelden, groter pijpwerk lager opgesteld in de torens. Positif (Klav. I) onder het klavier.

 

Dispositie

Dispositie: knoppen aan het klavier

Positif  I   Grand orgue II
Bourdon (hout) 8                     Bourdon 8
                    Flute travers sup 8  Montre sup 8
Flute 4                       Prestant 4
                    Nasard 2 2/3     Doublette 2
Doublette 2                       Larigot 1 1/3
                    Tierce 1 3/5 Cornet III
Voix Humaine 8 B-S                       Basson Hautbois 8 B-S
                    Bourdon 8 (ped.transm. Hw) Tirasse G.O. 
Prestant 4 (ped.transm. Hw)                      Tirasse Pos.
                    Doucaine 16 (ped) Tremblant

Winddruk: 65 mm wk
Stemming Moors .
Pedaal 30 tonen.
Schuifkoppeling I+II

 

Klavier en mechanieken

De klaviatuur ingebouwd aan de voorzijde, registerknoppen hoofdwerk links en die van het positief rechts.
Twee staartklavieren met toetslatten in grenen, kader in eik, de hele tonen met buxusbeleg halve in ebben met fijne beenstrook. Bakstukken gefineerd ebben met brede dubbele beenstrook.
Onderklavier rechtstreeks via stekers waaiervormig opgesteld naar de onderlade. Bovenklavier via wellenbord rechtstreeks naar de hoofdwerkkleppen. Klavierschuifkoppel. Alle toetsmechanieken afstelbaar met ledermoeren.Koppelbalansen door de stekers met zwevend scharnierpunt achteraan.

 

Windlade

Een lade voor elk klavier, de hoofdwerklade bastonen tot  e (17) diatonisch daarna chromatisch. Pedaallade gecombineerd met de hoofdwerklade, kleppenkast hoofdwerk vooraan en die van het pedaal achteraan. Elke lade volledig in eikenhout met gesponseld fundament, eiken cancelscheien. De positieflade volledig chromatisch.
Afdichting onderzijde windlade runderperkament, afdichting gegrafiteerde slepen met viltschijven op tafel en stok.
Conducten in gevernist orgelmetaal.

 

Windvoorziening

Ventilator, windregeling en balg in hoogte opstelling onder het orgel in de kelderruimte. Tremulant, electrische motor met excentrisch gewicht op balgblad, uitgebreid regelbaar in snelheid en diepte. Balg in eiken, balgstoel in grenen, kanalen in ceder.


Pijpwerk

Het front bestaat voornamelijk uit de laagste tonen van de prestant en de Montre sup, metaalsamenstelling 75 % tin. Centrale pijp van elke toren met opgelegd labium. Houten pijpwerk voor de grootsten in Ceder en voor het kleinere pijpwerk in eik. De fluiten in het positief zijn volledig in hout.

Pijpwerk positief

 

Klankbeeld

De moeilijkheid bij het bouwen (intoneren) van een huis-studieorgel is om het klankkarakter van de verschillende registers te behouden zonder dat alles veel te sterk gaat klinken of dat het anderzijds een doodse bedoening wordt.
Daarom werd het front van het hoofdwerk (vlakke pijpvelden) loos uitgevoerd, enkel de torens zijn sprekend. Door de hogere opstelling van de hoofdwerklade wordt vermeden dat de bespeler recht in het klankveld van het hoofdwerk zit. Het onderwerk kan naar believen luider of zachter gemaakt worden door het knieschot lichtjes open te zetten.
Zo is er een mooi evenwicht tussen de verschillende werken.
De Doucaine geeft het pedaal een zelfstandig karakter en geeft de fond wat duidelijkheid.

De Doucaine 16 met houten lepels